IJzerwerk

Kruisen kunnen gedeeltelijk of volledig uit ijzer bestaan en aan bijna elke kapel zitten wel ijzeren onderdelen. Smeedijzeren objecten zijn samengesteld uit staven, stroken en platen ijzer, die door smeden hun juiste vorm hebben gekregen. Gietijzeren objecten zijn vervaardigd door vloeibaar ijzer in een mal te gieten. Daarnaast komen machinaal vervaardigde ijzeren (of stalen) onderdelen voor in de vorm van bouten en moeren, sloten, scharnieren, enzovoort. Alle typen ijzer vragen om goede beschermingsmiddelen.

Smeedijzer
Smeden is het door hameren, buigen, draaien of anderszins in de gewenste vorm brengen van sterk verhit ijzer. Hiervoor maakt de smid een vuur, meestal van steenkolen. Vierkante, rechthoekige en ronde staven, stroken en platen ijzer, afkomstig van de fabriek, worden hierin roodgloeiend gestookt. Soms worden verschillende onderdelen aaneen gesmeed, het zogeheten wellen. De ijzeren onderdelen zijn dan blijvend verbonden.

Onderdelen zijn ook vaak na afkoeling aan elkaar gemaakt. Vanouds gebeurt dat met ijzeren stropbeugels, die rond de samengebrachte delen worden aangetrokken. Later is men ook wel gebruik gaan maken van bouten en moeren; er moeten dan eerst gaten in het smeedwerk worden geboord.

Smeedwerk is bij uitstek een product van plaatselijke ambachtslieden. Naast algemene kenmerken, die karakteristiek zijn voor smeedwerk, bezitten de objecten vaak ook regionale decoratieve elementen. Smeedijzeren kruisen kunnen bestaan uit twee nauwelijks bewerkte ijzeren staven, maar ze kunnen ook een grote hoeveelheid versieringen, krullen en andere verfraaiingen bevatten.

Behalve voor kruisen is smeedijzer veel gebruikt voor onder meer spijkers, duimen en gehengen, ouderwetse scharnieren en sloten. Daarnaast voor muurankers, kettingen, tralies en natuurlijk hekwerken. Ook deze laatste toepassingen kunnen zeer kunstig uitgevoerd zijn.

Doorgestoken ijzer
Bij het zogeheten doorsteken wordt een verhitte ijzeren staaf plat gemaakt, met een bijl plaatselijk gespleten en daarna in lengterichting aangeklopt (stuiken). Hierdoor krijgt de spleet de vorm van een gat, dat vervolgens met ijzeren pennen kan worden vergroot. Later wordt hier een min of meer passende ijzeren staaf doorheen gestoken. De naad wordt vanouds dichtgegoten met lood. De techniek van het doorsteken is vooral gebruikt voor hek- en traliewerken. Bij herstelwerk bestaat de neiging om de verbindingen te lassen. Dit doet echter ernstig afbreuk aan het oorspronkelijke karakter en wordt daarom ontraden.

Altijd ontroesten
In principe hoeft smeedijzer niet te vergaan. Als het echter is blootgesteld aan weer en wind en niet regelmatig van een goede beschermingslaag wordt voorzien, treedt snel corrosie op. Ter plaatse van verbindingen kan de roestdruk zo groot worden dat onderdelen uiteenvallen.

In het verleden werden diverse beschermingsmiddelen gebruikt die nu verboden zijn, met name teerproducten. Daarvoor in de plaats zijn goede primers, verven, lakken en (epoxy)coatings gekomen, die minder schadelijk zijn voor mens en milieu. Goed bijgehouden objecten moeten om de paar jaar worden behandeld. Vooraf schoonborstelen met de staalborstel is meestal voldoende. Langdurig op een zelfde plek borstelen heeft weinig zin. Veel belangrijker is het om op álle plaatsen vuil, vet en roest te verwijderen, dus ook in de moeilijk bereikbare hoekjes.

Corrosiewerende grondverven (primers) kunnen restjes oppervlakkige roest, die je na een intensieve behandeling niet weg krijgt, binden en onschadelijk maken. Het overschilderen van ernstig geroeste plaatsen of onderdelen heeft echter geen enkele zin; ook de beste corrosiewerende grondverf zal hier niet op houden. Het is dan ook noodzakelijk eerst alle substantiële roest te verwijderen, bijvoorbeeld door handmatig schuren, krabben, kloppen en beitelen (met een oude schroevendraaier bijvoorbeeld) of door elektrisch borstelen, schuren of slijpen.

Als een smeedijzeren constructie ernstig is aangetast, moet deze, zo goed en zo kwaad als dat nog gaat, uit elkaar worden genomen. Volledig verroeste en afgebroken delen moeten worden vervangen. Dit kan door lassen, maar bij historisch waardevolle objecten heeft smeden de voorkeur. Zie erop toe dat vóór het in elkaar zetten alle afzonderlijke onderdelen zeer goed worden behandeld met dikke (lijvige) verf. Met name op de raakvlakken, omdat je daar later niet meer bij kunt komen. Een alternatief is de ijzeren onderdelen te laten bespuiten met vloeibaar zink, het zogeheten schoperen. Voor optimale bescherming wordt het gemonteerde object nogmaals geschopeerd. Daarna kan het met epoxyverf van een kleur worden voorzien; de meer bekende alkydverf houdt niet goed op de enigszins poreuze zinklaag.

Gegoten corpussen
Corpussen zijn vaak gegoten. Hiervoor zijn, naast gietijzer, vele legeringen gebruikt, met daarin onder meer de metalen koper, zink, nikkel, tin en lood. Omdat de samenstelling van een corpus zelden bekend is, is lassen van gebroken onderdelen ondoenlijk. Los daarvan is de cultuurhistorische en de handelswaarde van seriematig geproduceerde (kleinere) corpussen gering. Soms kunnen moderne lijmen uitkomst bieden. Bij schade aan grotere en meer waardevolle metalen corpussen is advies van een expert nodig. Bewaar beschikbare afgebroken onderdelen zorgvuldig. Soms kunnen ze worden teruggeplaatst, zo niet dan kunnen ze als voorbeeld dienen.

Gietijzer
Gietijzer is gebruikt voor onder meer (kleinere) ramen, muurankers, diverse afwerkplaten en decoraties, maar vooral ook voor wegkruisen. Je herkent ze aan hun halfopen, zeer decoratieve karakter en aan het (oorspronkelijk) enigszins ruwe oppervlak. De kruisbalken bestaan vaak uit vlechtwerken, rozetten en andere bloemmotieven. Ook tref je in gietijzeren kruisen vele symbolen aan, waaronder doodshoofden, zandlopers, eikenblaren, lelies en stralenkransen. Soms zijn ook personages (heiligen, engelen) in het geheel opgenomen, meestal bij de voet. Het corpus is vaak afzonderlijk gegoten en later bevestigd, maar soms maakt het deel uit van het gegoten geheel. In plaats van een gekruisigde Christus kan ook Maria of een andere heilige de centrale plaats innemen.

De meeste gietijzeren kruisen zijn in de achttiende en negentiende eeuw gemaakt in Wallonië en Frankrijk. Dit verklaart waarom ze niet noordelijker voorkomen dan (Nederlands) Zuid-Limburg. Oorspronkelijk waren ze bedoeld als grafkruisen. Later is men (ook van het kerkhof verwijderde) gietijzeren kruisen steeds meer gaan gebruiken als wegkruis.

Enerzijds vragen gietijzeren kruisen niet overdreven veel onderhoud: regelmatig in de verf zetten is voldoende. Anderzijds is dat onderhoud vaak wel lastig. Door de vele details kost het veel tijd en energie om de gehele ondergrond vrij van vuil, vet en eventueel roest te maken. Net als bij smeedijzer vragen ook hier verbindingen en de aansluiting op het voetstuk speciale aandacht. Een nadeel van steeds weer overschilderen is dat de scherpte van details steeds geringer wordt. Alle verflagen verwijderen is echter veel werk.

Het grootste probleem met gietijzer is dat het vrij gemakkelijk breekt en dat herstel moeilijk is. Er worden diverse soorten gietijzer onderscheiden, afhankelijk van samenstelling en productiewijze. Bij een aantal hiervan is lassen mogelijk, maar het vergt wel een gedegen voorbereiding, speciale elektrodes en vakmanschap. Als gietijzer op deze wijze kan worden hersteld, wacht er dan niet te lang mee. Hoe meer corrosie, des te kleiner de kansen op geslaagd laswerk.

Tips

  • Voer regelmatig, bijvoorbeeld eens per jaar, een gerichte en kritische inspectie uit van alle ijzeren onderdelen. Kijk vooral goed naar de diverse bevestigingen.
  • Houd ijzeren onderdelen goed in de lak of verf; houd hierbij zo veel mogelijk het gekozen verfsysteem aan.
  • Verwijder altijd zo veel mogelijk roest voordat je ijzeren onderdelen opnieuw behandelt; alleen het laatste beetje mag blijven zitten.
  • Laat het herstel van waardevol smeed- en gietijzer over aan de vakman. Maak eventueel afspraken over werkzaamheden die zelf gedaan kunnen worden, zoals het schoonmaken van gedemonteerde onderdelen.